-
1 rope
n. touw; ketting--------v. vastbinden; met een lasso vangen; afzetten (met een touw); bijeenverzamelen (partijgenoten); afzetten (met touwen)rope1[ roop] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (stuk) touw ⇒ koord, kabel♦voorbeelden:the rope • de stropgive someone rope enough to hang himself • iemand door schade en schande wijs laten wordenshow someone the ropes • iemand wegwijs maken/inwijdenknow/learn the ropes • de kneepjes van het vak kennen/leren————————rope2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:¶ rope someone in to help/join • iemand zo ver krijgen dat hij komt helpen/meedoet -
2 corde
corde [kord]〈v.〉2 snaar 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ 〈 meervoud〉 snaarinstrumenten ⇒ 〈 van orkest〉 strijkinstrumenten, strijkers7 〈 van hout〉vadem, vaam♦voorbeelden:corde lisse • klimtouwcorde raide • gespannen koordêtre, marcher, danser sur la corde raide • zich in een precaire situatie bevindensauter à la corde • touwtjespringentirer les cordes • de touwtjes in handen hebbencorde à noeuds • klimtouwcorde à sauter • springtouwfaire jouer, faire vibrer, toucher la corde sensible de qn. • iemands gevoelige snaar rakenen, de corde • touwen, touw-tenir la corde • de binnenbocht houdenusé jusqu'à la corde • tot op de draad versleten〈 spreekwoord〉 il ne faut pas parler de corde dans la maison d'un pendu • in het huis van de gehangene spreekt men niet over de stropil ne vaut pas la corde pour le pendre • hij is geen schot kruid waardc(h)orde dorsale • ruggenstrengcordes vocales • stembandenil pleut des cordes • het regent pijpenstelentirer sur la corde • misbruik maken van een voordeel, van iemandtirer trop sur la corde • de zaken te ver doordrijven, iemand tot het uiterste drijvenavoir plus d'une corde, plusieurs cordes à son arc • meer dan één pijl op zijn boog hebbenargument usé jusqu'à la corde • afgezaagd argumentc'est dans mes cordes • dat kan ik wel (aan)1. f1) touw, koord, kabel, lijn2) snaar3) zijkant van de binnenbaan [sport]5) vadem [hout]6) strop, galg2. cordesf pl2) strijkinstrumenten, strijkers3) bespanning [racket] -
3 corder
corder [kordee]2 met een touw, touwen vastbinden ⇒ een touw, touwen binden om1 〈 van groente, planten〉draderig, vezelig worden -
4 бить
v1) gener. kloppen, knauwen, opspuiten (о струе воды, о фонтане), rossen, slaan, steken (острогой), toeslaan, touwen, turven, beuken, slachten, (iem.) er van langoor geven (кого-л.), (iem.) op zijn ziel slaan (кого-л.), (iem.) wat op zijn ribbenkast geven (кого-л.), (продолжать) doorslaan, klop geven, kluppelen, knuppelen, ranselen, stompen2) colloq. meppen3) milit. dragen4) chess.term. nemen -
5 выделывать
-
6 канатный
-
7 колотить
v -
8 тянуть на буксире
vgener. touwen, boegserenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > тянуть на буксире
-
9 bollard
n. stevige verticale post van hout of ijzer waarin touwen of kabels worden bewaard op een boot of op de kade (Zeevaart)[ bolləd] -
10 bosun
n. bootsman, officier van een schip die verantwoordelijk is voor verscheidene kleine zaken (w.o. supervisie over ankers, touwen, enz.)[ boosn] 〈 verkorting〉 [boatswain]1 bootsman -
11 double Dutch
n. koeterwaals, gekabbel; onbegrijpelijk schrift; springtouwspel waarbij de spelers over twee touwen die tegen elkaar in worden gedraaid springenkoeterwaals, onzin -
12 macramé
-
13 on the ropes
-
14 cannabis indica
Cannabis plant (éénjarige plant waarvan de vezels gebruikt worden voor het maken van touwen en de bloemen voor hasjiesj) -
15 cringle
n. oog of lus in een lijkentouw van een zeil voor het vastzetten van touwen -
16 hemp fibers
hennepvezels (wordt gebruikt bij maken van sterke touwen) -
17 pull strings
aan touwen trekken -
18 cordier
-
19 en, de corde
en, de cordetouwen, touw- -
20 Seil
〈o.; Seil(e)s, Seile〉1 touw, koord ⇒ snoer, lijn, draad♦voorbeelden:auf dem Seil balancieren, tanzen • koorddansenmit dem Seil springen, über das Seil hüpfen, springen • touwtjespringen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
tauen — betauen * * * tau|en [ tau̮ən]: 1. <itr.; ist (von Gefrorenem) durch Einwirkung von Wärme zu Wasser werden: das Eis, der Schnee taut; <auch unpers.; hat es taut (es herrscht Tauwetter). Syn.: ↑ auftauen, ↑ schmelzen, ↑ zerfließen, ↑… … Universal-Lexikon
P.F.Dahler — Pieter Frederich Dahler P.F. Dahler or Frits Dahler, Indo (Eurasian) politician and activist. Born February 21, 1883(1883 02 21) Semarang, Dutch East Indies Died … Wikipedia
Tau — Seil; Strick; Trosse * * * 1Tau [tau̮], der; [e]s: Feuchtigkeit, die sich meist in den frühen Morgenstunden in Form von Tröpfchen auf dem Boden, an Pflanzen u. Ä. niederschlägt: am Morgen lag Tau auf den Wiesen. Zus.: Morgentau, Nachttau. 2Tau… … Universal-Lexikon
Indonesischer Unabhängigkeitskrieg — Indonesien bei Erreichen der Unabhängigkeit 1949 (rot) … Deutsch Wikipedia
Tau — 1Tau »in Tropfen niedergeschlagene Luftfeuchtigkeit«: Das altgerm. Wort mhd., ahd. tou, niederl. dauw, engl. dew, schwed. dagg gehört zu der idg. Wortgruppe von ↑ Dunst. – Abl.: 1tauen »Tau ansetzen« (mhd. touwen, ahd. touwōn). 2Tau »starkes… … Das Herkunftswörterbuch
daujan — *daujan germ., stark. Verb: nhd. sterben; ne. die (Verb); Rekontruktionsbasis: got., an., ae., as., ahd.; Hinweis: s. *dewan; Etymologie … Germanisches Wörterbuch
давить — давлю, укр. давити, ст. слав. давити πνίγειν, ἄγχειν (Супр.), болг. давя, сербохорв. давити, да̑ви̑м, словен. daviti, чеш. daviti, слвц. davit , польск. dawic, в. луж. dajic, н. луж. dajis, dawis. Родственно авест. dav (1 л. дв. прош. средн. з.… … Этимологический словарь русского языка Макса Фасмера
Die — Die, v. i. [imp. & p. p. {Died}; p. pr. & vb. n. {Dying}.] [OE. deyen, dien, of Scand. origin; cf. Icel. deyja; akin to Dan. d[ o]e, Sw. d[ o], Goth. diwan (cf. Goth. afd?jan to harass), OFries. d?ia to kill, OS. doian to die, OHG. touwen, OSlav … The Collaborative International Dictionary of English
Died — Die Die, v. i. [imp. & p. p. {Died}; p. pr. & vb. n. {Dying}.] [OE. deyen, dien, of Scand. origin; cf. Icel. deyja; akin to Dan. d[ o]e, Sw. d[ o], Goth. diwan (cf. Goth. afd?jan to harass), OFries. d?ia to kill, OS. doian to die, OHG. touwen,… … The Collaborative International Dictionary of English
Dying — Die Die, v. i. [imp. & p. p. {Died}; p. pr. & vb. n. {Dying}.] [OE. deyen, dien, of Scand. origin; cf. Icel. deyja; akin to Dan. d[ o]e, Sw. d[ o], Goth. diwan (cf. Goth. afd?jan to harass), OFries. d?ia to kill, OS. doian to die, OHG. touwen,… … The Collaborative International Dictionary of English
Taw — Taw, v. t. [imp. & p. p. {Tawed}; p. pr. & vb. n. {Tawing}.] [OE. tawen, tewen, AS. t[=a]wian to prepare; cf. D. touwen, Goth. t[=e]wa order, taujan to do, and E. tool. [root]64. Cf. 1st {Tew}, {Tow} the coarse part of flax.] 1. To prepare or… … The Collaborative International Dictionary of English